Grijsheid alom
Het zit In deze boom vanaf het begin niet mee. Op de cover staat een zwarte, dode takkenbos tegen een achtergrond van het grijste grijs — het grijs van die dagen tussen Allerheiligen en de advent, wanneer de bladeren gevallen maar nog niet geruimd zijn en wanneer de lichtjes van het eindejaar en het nieuwe begin nog lang niet branden. De ondertitel, ‘een invoelend portret van twee eenzame jongeren’, metselt bij voorbaat alle ademruimte dicht. En de eerste zin gaat zo: ‘"Clitoris. Allemaal tegelijk. Zeg ‘clitoris’. Ik tel tot drie."’ Dat laatste zeg ik maar meteen, zodat u straks niet van pure schrik het boek meteen weer dichtklapt.
In het eerste hoofdstuk is Siri aan het woord. Ze heeft zojuist de fotocatalogus (het album vol klassenfoto’s) gekregen en denkt terug aan de schoolfotograaf — een type dat er als rockster probeert uit te zien, maar die in Siri’s ogen niet meer is dan een stiekeme gluurder, een voyeur, een verlegen en bang jongetje dat ‘eindelijk in alle rust naar tienermeisjes [mag] kijken. En iets brutaals [mag] zeggen om hen aan het lachen te maken.’ Ze zet de fotograaf genadeloos in zijn hemd, dissecteert de werkelijkheid en plaatst zichzelf in één moeite door in een uithoek van die werkelijkheid. Vertaald naar de fotocatalogus heet dat helemaal rechts vooraan op de klassenfoto. Ze hoort er niet bij, ze is van een ander soort: ‘ik vloog voorbij en stortte toen zomaar naar beneden.’ Kwaad is ze wel. Op die sul van een fotograaf die hen een vals groepsgevoel geeft en — meer nog — op de jongens en meiden uit haar klas, met hun gegrijns en gegiebel, die haar niet bij hen laten horen. Ze haalt een speld van het prikbord en steekt er de blauwe ogen van Caroline mee uit: ‘Zeg "clitoris", Caroline. Eén, twee, drie.’ De manier waarop het één scène uitrekt tot een die het hele karakter van een personage omvat, maakt van dit eerste hoofdstuk een van de sterkste uit het boek. En als uit dit hoofdstuk een ding blijkt, is het wel hoezeer Siri zowel haar omgeving als zichzelf met een scalpeermes te lijf gaat.
Jeugdboeken die beginnen met ‘Clitoris. Allemaal tegelijk. Zeg "clitoris".’ doen een auteur vermoeden die op zijn knieën gaat zitten, zijn lezerspubliek diep maar vals-oprecht in de ogen kijkt, glimlacht en besluit dat ze mooi op dezelfde golflengte zitten — hij en dat publiek. Katarina Kieri en Per Nilsson, de auteurs die deze rampzalige eerste zin nog in hetzelfde hoofdstuk weten recht te trekken, zijn van een ander soort.
‘Mensen vragen mij vaak of ik veel contact met jongeren heb omdat ik jeugdboeken schrijf,’ zegt Kieri op haar website. ‘Een vreemde vraag, vind ik, want er is niemand die me vraagt of ik veel contact heb met volwassenen als ik een boek voor volwassenen schrijf. Ik vertrek heel eenvoudig vanuit mezelf, vanuit mijn eigen herinneringen en ervaringen.’ Een dergelijke houding resulteert in een waarachtigheid en eerlijkheid, die geen sensationele woorden nodig hebben om een publiek te raken.
Zowel Kieri als Nilsson behoren tot de belangrijkste en meest bekroonde Zweedse jeugdauteurs, die met groot respect voor en over jongeren schrijven. Kieri kennen we hier van De vriend van de vriendin van de moeder van Maja, een prachtige, maar loodzware verzameling novellen over jongeren die elkaar wel zien, maar nooit bereiken. Ze schrijft poëzie, boeken voor volwassenen en boeken voor jongeren. In Zweden staat ze bekend als portretteur van de jonge liefde. Nilsson kennen we ook hier als (politiek) geëngageerde auteur die zich graag het lot van jongeren aantrekt. Niet alleen in In deze boom richten zowel Kieri als Nilsson hun de pijlen op de existentiële eenzaamheid van jonge mensen die om welke reden dan ook buiten de lijntjes vallen. En ze doen dat van binnenuit, met eenvoudige woorden die recht op hun doel schieten. In het geval van In deze boom betekent dat dat ze die ‘zwijgende onbereikbaarheid waarmee jongeren zich graag omringen en die volwassenen de gordijnen in jaagt, begrijpelijk en zelfs redelijk maken’, aldus de Zweedse recensente Margareta Sörensen.
In In deze boom vertellen Kieri en Nilsson beurtelings het verhaal van Siri en dat van Jakob. Siri in een directe eerste persoon, Jakob in een afstandelijkere derde persoon. Siri zit vast in een wereld waarin ze niet past, met aan haar zij een aan alcohol verslaafde vader en een te jonge moeder. Jakob, zijn moeder en zijn broer lijden onder een verleden dat zich zodanig tussen hen in manoeuvreert dat ze elkaar niet meer zien. Geen flitsende verhalen dus: de blik is radicaal naar binnen gericht. Want net als Siri, is Jakob een tobbende eenling die zijn uiterste best doet om de werkelijkheid te begrijpen, te bevatten. Maar slaat Siri woedend om zich heen, dan is Jakob traag en gelaten. En staat Siri nog in een hoekje op de klassenfoto, dan staat Jakob er helemaal niet op. Hij was ziek toen die ellendige fotograaf langs kwam en blijft als gevolg onzichtbaar.
Een psychologisch verhaal als dit wordt per definitie gedragen door zijn personages. In In deze boom is Siri met voorsprong het personage dat het ‘m doet. Ze is complex, gewelddadig en mysterieus. Ze roept weerstand en vragen op. Dat haar voodoopraktijken blijken te werken, heeft een donker en bevreemdend effect op het überrealistisch verhaal dat In deze boom is. Haar gewelddadige kant fascineert, met als hoogtepunt die keer dat ze haar vader — tegen tal van plechtige beloftes in — laveloos aantreft en ze niet anders kan dan hem dood maken: ‘Zo. Nu til ik het mes met beide handen op. Het is zo zwaar dat ik het recht door zijn hart ga steken, ik ga zijn valse hart in twee delen splijten.’
Jakob daarentegen wandelt. Herkent ene Faktonius uit een vroeger leven. Herinnert zich hoe die mishandeld is geweest door zijn broer John. Herinnert zich het geweld tussen zijn vroegere stiefvader zijn broer. Voelt zich steeds minder op zijn gemak: ‘een vreemdeling in zijn eigen leven te zijn. Te gast bij de werkelijkheid te zijn.’ Jakob denkt en peinst en voelt zich niet zo lekker, maar hij blijft — zoals op de klassenfoto — onzichtbaar en passief. Hij mist de complexiteit en spanning die Siri wel in zich heeft. Eerlijk? Hij is saai.
Het is dus des te jammer dat het hele boek langzaam de kant van Jakob op gaat. De dreiging, het geweld en het venijn slijten weg. Siri’s voodoopraktijken werken niet meer. De mishandeling van Faktonius blijkt minder alomvattend dan Jakob dacht. Op menselijk vlak worden Jakob en Siri wellicht echter, waarheidsgetrouwer, geloofwaardiger. Op literair vlak worden ze kleurloos. Hun contouren verdwijnen. En hoe meer zij vervagen, hoe prominenter de boodschap van Kieri en Nilsson — helaas — in beeld komt.
Boodschap nummer één is: mensen moeten praten. Siri en Jakob praten niet. Punt. ‘Vergeet niet dat jij het binnenste poppetje bent, Siri, weggestopt in al die andere. Het poppetje dat je niet kunt openmaken.’ zegt Siri. ‘Iets zeggen is zelden een goed idee’, zegt Jakob. In de tweede helft van het boek kraken de auteurs — bij monde van communicatieve ouders en/of nieuwe of herwonnen vrienden — die bolsters hardhandig open. Er moet en zal gepraat worden. Al dat gezwijg heeft alleen maar tot nodeloos geweld en pijnlijke misverstanden geleid. Die misverstanden staan dan weer centraal in boodschap nummer twee. ‘Wie bepaalt wat de dingen eigenlijk voorstellen? Wie bepaalt waar de dingen eigenlijk over gaan? Wie bepaalt de verhalen?’ vraagt Jakob zich af — zichtbaar ingefluisterd door Nilsson, die als vanouds graag metagesprekken met zijn personages voert. Jakobs praatgrage en verstandige vriendin Ida weet vrijwel meteen het antwoord: er bestaat niet zoiets als één verhaal, ‘degene die ze verzint, kan [onmogelijk] bepalen dat alle anderen ze op dezelfde manier zullen begrijpen.’ Ergo: ‘Negentig procent van alle communicatie bestaat uit misverstand.’ Dat zal wel zo zijn, maar het wordt allemaal wel heel expliciet zo.
Kieri en Nilsson zijn nochtans twee kundige auteurs, die weten hoe je een boodschap indirect brengt. In dit geval betekent dat onder meer dat de muizenissen van Jakob en de ruzie tussen Siri en haar enige vriendin berusten op misverstanden en miscommunicatie. Maar ook en vooral — en dat geef ik maar meteen weg, spoiler alert dus — dat Jakob en Siri nooit met elkaar aan de praat raken. Wie verwacht dat ze samen lang en eindelijk gelukkig zullen leven, is eraan voor de moeite. Ze gaan nochtans naar dezelfde school, Siri’s vader woont in Jakobs gebouw en Jakobs broer John gaat naar Siri’s sportschool. Ze zien elkaar wel eens en dan herkennen ze een thuisloosheid in de ander, dan noemen ze die ander Vogelmeisje en Dwaaljongen. Maar hun verhalen blijven zich parallel van elkaar afspelen. Oftewel: dit is één werkelijkheid, één groter geheel, maar gezien en geleefd door twee personen. Als Kieri en Nilsson dit idee op verschillende vlakken zo treffend kunnen verbeelden, waarom het dan nog eens expliciteren? Voor je het weet, ben je iets door iemand strot aan het rammen. Iets meer subtiliteit had deze — in se subtiele — jongerenroman bijzonder kunnen maken.
En dan zwijgen we beleefd over de terzijdes over het onveiligheidsgevoel van vrouwen. Of over de manier waarop Kieri en Nilsson hun respect voor eenlingen Siri en Jakob laten doorslaan in een overdreven zwart-wittekening van de anderen: schoolgenoten zijn haast zonder uitzondering een soort neanderthalers die leven van uiterlijke schijn en vernederingen, leerkrachten hebben geen ruggengraat, kerels ’s avonds op straat zijn uit op lekkere wijven. Het probleemboek, zoals ze die lang en goed gemaakt hebben in Scandinavië, schermert al te vaak te opzichtig door.
Maar laat te midden van dat alles een ding duidelijk zijn: In deze boom is met veel zorg geconstrueerd. Kieri en Nilsson staan er allebei om bekend van vormexperimenten te houden. Al is het verhaal opvallend rechttoe-rechtaan verteld, wie goed kijkt, ziet de aandacht die besteed is aan de opbouw. Ze mogen elkaar dan nooit echt ontmoeten, Siri en Jakob zijn niet alleen op een psychologisch niveau met elkaar verboden. Talrijke motieven, symbolen en parallellen haken hun verhalen aan elkaar. Het ene al prozaïscher dan het andere: van de high tech bureaustoel die ze volgens hun goedbedoelende moeders nodig hebben, tot het identieke advies dat een psycholoog hen op verschillende momenten en bij verschillende gelegenheden geeft, tot de ver uitgewerkte vogelsymboliek. Daar waar de plot en personages na een tijd beginnen te vervelen, houdt dit betere puzzelwerk de welwillende doorzetter alert.
Wanneer twee grote auteurs de krachten bundelen, zijn de verwachtingen hoog gespannen. In deze boom is dan ook vakwerk. Katarina Kieri en Per Nilsson weten hoe grijs de alledaagsheid van een jongerenleven voelt, hoe je dit in woorden giet, hoe je een verhaal vertelt. Hun blik is scherp en het portret dat ze van Siri en Jakob schilderen, is respectvol en raak. Maar spannend is het geheel niet. Van twee grote auteurs verwacht je meer. En we willen een boek uiteraard nooit op zijn cover beoordelen, maar in dit geval klopt er — helaas — te veel van de eerste indrukken die het boek oproept. Het is een grijs verhaal, hoewel de eerste hoofdstukken zwart en wit en rood beloven. Verrassen, durven, beklijven en — zelfs — boeien doet het veel te weinig. Het scalpeermes waarmee Siri in het eerste hoofdstuk te keer gaat, wordt te snel te bot. Het wringt hooguit een beetje, het duwt wat op gevoelige plekken, maar snijden doet het niet meer. En met hard roepen alleen maak je nu eenmaal niet dezelfde, diepe wonden. [An Stessens]
Hide text